Page 7 - NW-UM0016-Concerto-F-major-Pianoforte-Orchestra
P. 7
Is hier sprake van toeval? Persoonlijk denk ik van niet; wanneer Beethoven een thema opnieuw gebruikt is dat altijd heel bewust,
omdat het thema nog krachtiger kan worden in een andere vorm of in een ander concept.
13
Ook bij Johannes Brahms zien wij het verschijnsel van een verandering van gedachte wat betreft het omwerken van een compositie
naar wat uiteindelijk een pianoconcert is geworden. Zijn eerste pianoconcert uit 1856-1857 is ontstaan vanuit de sonate voor twee
pianoꞌs, die daarna als symfonie werd gedacht. Uiteindelijk ontstond het werk zoals wij het nu kennen.
14
Eenzelfde metamorfose zien we ook bij de late Tschaikovsky, die in 1892 bezig is geweest met een zevende symfonie in Es, de
Manfred Symfonie Opus 58 niet meegerekend, die echter tussen 23 juni en 3 oktober 1893 werd omgewerkt tot wat zijn derde
15
pianoconcert moest worden.
Mijn idee om het eerste deel van Beethovenꞌs achtste tot wellicht de oerversie om te werken, had met bovengenoemde gedachte te
16
maken. Op basis van de originele uitgave ben ik begonnen zoveel mogelijk Beethovenꞌs noten te gebruiken, dat wil zeggen de hele
instrumentatie bleef overeind behalve op de plekken waar iets bij moest worden gecomponeerd. Ook veranderde ik op sommige
plekken een bepaalde volgorde wat de instrumentatie betreft. Zo laat ik het werk met het openingsthema beginnen door de piano
en de beantwoording klinkt dan in het orkest. Op die manier wordt er spanning opgebouwd en is er meteen een relatie met het
Pianoconcert No.5 in Es Opus 73 en het Concerto No.6 in D major for Pianoforte and Orchestra Unv 6 Hess 15 uit 1815. Deze werken
geven ook vrijwel aan het begin de solo aan het solo- instrument. Ook is er een interessant vergelijk met de opening van het
Pianoconcert No.4 in G Opus 58 , waar de piano gelijk met de solopartij aanvangt.
In de gedeelten waar de piano nieuwe gedeelten moest spelen, heb ik de compositie moeten aanpassen en zo nodig nieuwe
gedeelten moeten inlassen. Deze konden voor een groot gedeelte gebaseerd worden op noten uit de schetsboeken. Ik kon
bijvoorbeeld voor de overgangszin gebruik maken van een thema dat Beethoven niet heeft gebruikt, maar waarvan met grote
zekerheid vaststaat dat Beethoven deze bedoeld zou kunnen hebben voor de achtste symfonie of voor een pianoconcert.
17
Mijn uitgangspunt was de piano die Beethoven vanaf 1809 tot zijn beschikking had, met dien verstande dat hier en daar de contra
C wordt gebruikt. Vreemd is dat natuurlijk niet, want Beethoven gaat vaak over de grens van de omvang van het toenmalige klavier
heen. Er zijn tientallen voorbeelden, vooral in de pianosonaten, maar ook in de eerste drie pianoconcerten. Zo vinden wij in het
laatste deel van de Pianosonate No.29 in Bes Opus 106 in maat 114-115 de latente subcontra bes, die nog niet op de toenmalige
pianoꞌs voorkwam maar door Beethoven wel wordt gesuggereerd. Een ander voorbeeld is te zien in het eerste deel van het
Pianoconcert No.5 in Es Opus 73 bij maat 332-333, waar Beethovenꞌs piano niet verder reikte dan de f \\\\, maar ook hier de hoge
g wordt gesuggereerd.
De grote cadens is gebaseerd op materiaal uit het concert en maakt een vast geheel uit van het werk. Mijn bedoeling met deze
bijzondere versie van het eerste deel van de achtste symfonie is de luisteraar en uitvoerenden kennis te laten nemen van de
verrassende vondsten die de meester gebruikte zowel in de symfonie als in deze omwerking. Ook als pianoconcert valt alles op zijn
plek en dit maakt dat er zeker plaats is om dit werk in deze versie een nieuw en verrassend leven te laten leiden.
Cees Nieuwenhuizen
13 Vergelijk vergelijkbare themaꞌs uit WoO 14 No.7, Opus 43 No.16, Opus 35 en Opus 55 No.4
14 Brahms Verzeichnis, L. McCorkle, paginaꞌs 48-49, G. Henle Verlag, München, 1984
15 Third Concerto in Es Opus 75, Systematisches Werkverzeichnis, pagina 64, Musikverlag Hans Sikorski, Hamburg, 1973
16 Edition Eulenburg No. 416, edited by Max Unger
17 The Beethoven Sketchbooks, Gustav A. Petter 1828-1868, paginaꞌs 207-215, Clarendon Press, Oxford, 1985
IV