Page 9 - UM0038-pianotrio-F-major-Beethoven
P. 9

In deze brief  die Beethoven schreef aan Robert Birchall in London, gedateerd 1 oktober 1816, heeft hij het niet alleen over
                          2
               de Sonate No.28 in A Opus 101  die pas verscheen in februari 1817, maar ook over het Pianotrio in f waarvan we weten
                                           3
               dat de componist daar nog nauwelijks mee verder was gekomen dan het begin, alsmede het eerste thema van het eigenlijke
               eerste deel. De onderhavige pianosonate ontstond met grote tussenpauzes in de zomer van 1815 en herfst 1816  terwijl
                                                                                                                    4
               het pianotrio werd geschetst tussen het voorjaar en herfst 1816. Mogelijk heeft de componist ten gunste van de Pianosonate
               No.28 in A Opus 101 het Pianotrio in f Unv 10 even laten rusten om alle aandacht te geven aan de sonate. Waarschijnlijk
               heeft Beethoven in september 1816 de draad weer opgepakt om het pianotrio  in partituur verder uit te werken. Overigens
                                                                                    5
               was Robert Birchall niet meer geïnteresseerd in het trio, wat blijkt uit de brief  van Christopher Lonsdale die Beethoven
                                                                                     6
               ontving in november 1816. Waarom Beethoven het pianotrio niet heeft voltooid is onduidelijk. Oorzaken kunnen zijn de
               lastige onderhandelingen met de uitgevers, ziekte, of de oplaaiende strijd met zijn neef Karl, waardoor Beethoven in een
               zekere tijdnood kwam te zitten en voorrang verleende aan de Pianosonate No.28 in A Opus 101 die al in een vergevorderd
               stadium was.

               Het laatste pianotrio dat de componist had geschreven was het zogenaamde Erzhertogtrio, het Pianotrio No.7 in Bes Opus
               97, dat gecomponeerd was in maart 1811 te Wenen. De schetsen van dit monumentale trio ontstonden in de tweede helft
               van 1810 en de originele uitgave verscheen in 1816 bij Steiner&Comp. De Londense uitgave volgde in december 1816 bij
               Robert Birchall. Dat zal ook de reden zijn geweest om diezelfde uitgever aan te schrijven voor het nieuwe Pianotrio in f Unv
                                                                    7
               10  waar  Beethoven  mee  bezig  was.  Het  pianotrio  no.11   dat  in  mei  1824  bij  Steiner&Comp.  als  Opus  121A  werd
               gepubliceerd, is gecomponeerd tussen 1801-1803 en vermoedelijk geredigeerd in 1816. Ondanks het hoge opusnummer
               is dit werk veel eerder geschreven en daardoor is het Pianotrio in f Unv 10 het laatste trio waar de componist aan was
               begonnen.

               De overeenkomsten met de Pianosonate No.28 in A Opus 101 zijn evident en dan voornamelijk de overeenkomsten met
               het tweede deel uit deze sonate. De sonate werd met vele onderbrekingen tussen zomer 1815 en herfst 1816 geschetst te
               Wenen. Deze compositie werd uiteindelijk uitgewerkt tussen november-december 1816 en verscheen in druk eveneens bij
               Steiner&Comp. in februari 1817 te Wenen. Het kan zijn dat Beethoven ook met tussenpauzes werkte aan het nieuwe
               pianotrio omdat er ook enkele schetsen zijn van de andere delen. Van het eerste deel bestaat echter een onvolledige
               partituur waarbij de componist de hele inleiding heeft uitgewerkt. De inleiding heeft een grote omvang en heeft bepaalde
               overeenkomsten  met  het  Poco  sostenuto  uit  de  Zevende  Symfonie  in  A  Opus  92.  Voornamelijk  de  opbouw en de
               harmonische  structuur  lijken  op  elkaar,  alsmede  de  grote  omvang  van  de  inleiding.  Omdat  er  zoveel  interessante
               overeenkomsten waren, heb ik de tempoaanduiding dezelfde gelaten als die van de onderhavige symfonie. Het steeds
               terugkerende hopfiguur in het pianotrio, dat wij ook zien in de mars uit de Pianosonate No.28 in A Opus 101, blijkt een
               belangrijke bouwsteen te zijn in het gehele eerste deel. We zien het voor het eerst verschijnen in het Poco sostenuto maar
               zij wordt steeds belangrijker in het verloop van de inleiding en uiteindelijk baseert Beethoven het eigenlijke Allegro con brio
               helemaal op dit motiefje.

               Een  groot  gedeelte  van  de  schetsen  bevindt  zich  in  het  zogenaamde Scheide-schetsboek.  Beethoven  gebruikte  dit
               schetsboek tot ongeveer mei 1816, maar werkte verder aan het pianotrio in de zomer tot de vroege herfst. In deze periode
               ontwierp de componist ook de partituur van het eerste deel met in totaal 151 maten. Nicholas Marston houdt het voor
               mogelijk dat Beethoven het trio van juni tot augustus terzijde legde ten gunste van de Pianosonate No.28 in A Opus 101,
               maar dat is niet zeker. Zelf  denk ik dat de componist aan  beide  werken  gelijktijdig  werkte,  gezien de opvallende
               overeenkomsten en dan met name de overeenkomsten met het tweede deel uit de Pianosonate No.28 in A Opus 101. De
               overeenkomsten hebben vooral betrekking op het motiefje dat we vanaf maat 19 zien en dat ook harmonisch terug te
               vinden is in het pianotrio. Zowel in de pianosonate als het pianotrio wordt dit motiefje ritmisch en harmonisch op vrijwel




               2  Brief nummer 982, blz. 303, Ludwig van Beethoven Briefwechsel Gesamtausgabe, Band 3, 1814-1816,
                 G. Henle Verlag, München
               3  Uitgave Opus 101: februari 1817 van Steiner&Comp, Wenen
               4  December 1816 of januari 1817
               5  Partiturenwurf/Skizzen, 1. Satz, T. 1-129: D-B, Mus. ms. autogr. Beethoven Grasnick 29. T. 1-52 langsame
                 Einleitung, anschlieβend schneller Sonatensatz
               6  Brief nummer 996, blz. 319, Ludwig van Beethoven Briefwechsel Gesamtausgabe, Band 3, 1814-1816,
                 G. Henle Verlag, München
               7  De chronologie van de nummering is onjuist, zie begin van dit voorwoord

                                                                    V
   4   5   6   7   8   9   10   11   12   13   14