Page 6 - UM0097-Rastlose-Liebe-Beethoven-Goethe-Nieuwenhuizen
P. 6

Voorwoord

               Het gedicht van Goethe is in 1776 ontstaan tijdens de Sturm und Drang in de Duitse literatuur. Deze
               stroming  werd  vooral  door  jonge  auteurs  uitgedragen  en  kenmerkt  zich  door  het  afzetten  tegen
               geldende regels en tradities. Dit spiegelt zich ook af in dit gedicht, zowel in de onregelmatigheden van
               het rijmschema als in het gekozen taalgebruik. Deze was tijdens de Sturm und Drang in het algemeen
               heel levendig en onstuimig. Krachttermen, onafgemaakte zinnen of kreten waren normaal.
               Het gedicht inspireerde meerdere componisten. Het werd in 1815 door Franz Schubert, in de tijd van
               de Romantiek,  voor een  compositie gebruikt en ook Johann Friedrich Reichardt componeerde twee
               stukken die geïnspireerd waren op het  gedicht. Beide componisten maakten wel een paar aanpassingen
               in de originele tekst van Goethe.

               Rastlose Liebe

               Dem Schnee, dem Regen,
               Dem Wind entgegen,
               Im Dampf der Klüfte,
               Durch Nebeldüfte,
               Immer zu! Immer zu!
               Ohne Rast und Ruhꞌ!

               Lieber durch Leiden
               Möcht’ ich mich schlagen,
               Als so viel Freuden
               Des Lebens ertragen.
               Alle das Neigen
               Von Herzen zu Herzen,
               Ach, wie so eigen
               Schaffet das Schmerzen!

               Wie soll ich fliehen?
               Wälderwärts ziehen?
               Alles vergebens!
               Krone des Lebens,
               Glück ohne Ruhꞌ,
               Liebe, bist du!

               Beethoven maakte zijn schetsen van ꞌRastlose Liebeꞌ Unv 22 vermoedelijk voor  1796. Het was zijn
               bedoeling om meerdere teksten van Goethe op muziek te zetten: uit dezelfde periode bestaan namelijk
                                                1
                                                                        2
                                                                                                 3
               ook schetsen van ꞌErlkönigꞌ WoO 131 , ꞌGretchen am Spinnradeꞌ   en ꞌHeidenrösleinꞌ Unv 23  . Het zou
               heel goed kunnen dat Beethoven deze vier liederen als een bundel wilde uitwerken en publiceren, maar
               de liedfragmenten werden nooit voltooid. Wat hier uiteindelijk de exacte reden voor is geweest, zal
               waarschijnlijk altijd een raadsel blijven.

               Beethoven gebruikte in de periode van 1792 tot 1796 heel wat minder interessante teksten en schreef
               daar ook minder geïnspireerde muziek bij.  In veel gevallen waren dat gelegenheidsstukken, maar soms
                                                    4
               ook  liederen  die  fraai  en  interessant  werden  opgezet  maar  uiteindelijk  verzandden  in  eenvoudige
               strofeliederen. Bij ꞌRastlose Liebeꞌ Unv 22 is dat geenszins het geval. Uit het nagelaten materiaal blijkt
               dat Beethoven, net zoals hij dat deed bij ꞌErlkönigꞌ WoO 131, hier een verhalend doorgecomponeerd
               lied wilde toonzetten. Er was zeker geen sprake van een eenvoudig strofelied.

               Dat de componist deze Goetheliederen hoog had zitten, blijkt verder uit het feit dat hij in 1823 de
               liederen alsnog wilde voltooien en publiceren. Ook is er een brief geschreven aan Goethe waar hij gewag

               1  'Erlkönig' for Voice and Pianoforte, reconstructie Cees Nieuwenhuizen Opus 52, Upstream Music UM 0003,
                   Alkmaar, The Netherlands, 2003
               2   Zonder Hess of Unv nummer
               3  'Heidenröslein' for Voice and Pianoforte, reconstructie Cees Nieuwenhuizen Opus 87 No.3, Upstream Music
                   UM 0098, Alkmaar, The Netherlands, 2019
               4   Zoals ꞌAbschiedsgesang an Wiens Burgerꞌ WoO 121, november 1796 en ꞌKriegslied der Österreicherꞌ WoO 122,
                   april 1797

                                                            III
   1   2   3   4   5   6   7   8   9   10   11