Page 6 - UM0027-Concerto in A major for piano and orchestra
P. 6

Voorwoord bij het tweede deel Adagio in D uit 1789

               Ludwig van Beethoven heeft, afgezet tegen bijvoorbeeld het grote aantal pianosonates dat hij schreef, relatief weinig concerten voor
               orkest met solo-instrument voltooid: vijf pianoconcerten, één vioolconcert, het Tripelconcert in C Opus 56, de Koorfantasie in c Opus
               80 en de twee romances voor viool en orkest. Dit zijn allemaal betrekkelijk vroege werken. Er wordt soms gedacht dat het ontbreken
               van latere soloconcerten in verband kan worden gebracht met zijn doofheid, of dat hij gewoonweg minder geïnteresseerd was in
               deze vorm, maar niets is minder waar. Naast bovengenoemde werken zijn er namelijk talloze verloren gegane en onvoltooide werken:
               hij liet een enorme hoeveelheid schetsen voor solo-instrument en orkest na. Deze stammen allemaal uit de periode vanaf het vroege
                                                                                                                           1
               Pianoconcert in Es WoO 4  uit 1784  tot aan het jaar 1815, toen hij zijn arbeid staakte aan wat het zesde pianoconcert  zou zijn
               geworden. Hij was dus, ook nog in zijn latere periode, wel degelijk zeer geïnteresseerd in deze vorm, maar waarschijnlijk was er te
               weinig animo voor en was het financieel te riskant om het uit te brengen.
               Het is heel onwaarschijnlijk dat hij weinig interesse in specifiek het pianoconcert, als vorm, zou hebben. De piano was voor Beethoven
               namelijk een van zijn meest favoriete instrumenten, waarmee hij zich muzikaal misschien wel het beste kon uitdrukken. Als groot
               pianovirtuoos componeerde hij de concerten ook voor eigen gebruik, om zich in het rijke culturele leven te kunnen presenteren voor
               het kunstminnende publiek.

               De grootsheid van de bekende concerten spreekt tot ieders verbeelding. Ze geven blijk van Beethovens eigen visie op de concertvorm.
               Zijn bijdrage aan de ontwikkeling van het concert, na componisten als Haydn en Mozart, wordt dan ook alom geroemd: de toepassing
               van de solistische inzetten, het bereiken van eenheid binnen en tussen de verschillende delen en de harmonische ontwikkeling. Het
               waren allemaal vernieuwingen die zorgen voor het duidelijke eigen karakter dat hij gaf aan deze vorm.
               Juist in zijn onvoltooide werk en schetsen kunnen we zien hoe de jonge Beethoven zijn ontwikkeling hierin doormaakte. Ze bieden
               ons inzicht in het proces dat geresulteerd heeft in het uiteindelijke, ijzersterke concert repertoire.

               Een belangrijke bron voor mijn reconstructie van het adagio vormt het Kafka-schetsboek. Deze bundel met schetsen van Beethoven,
                                                                                  2
               die halverwege de negentiende eeuw werd verworven door Nepomuk Kafka , beslaat de periode 1786-1799. In 1875 verkocht Kafka
               het manuscript aan het British Museum, waar het nog steeds wordt  bewaard. In 1970, ter gelegenheid van Beethovens
               tweehonderdste geboortedag, is het als facsimile uitgegeven. Vanaf dat moment zijn de schetsen door veel musicologen bestudeerd.
               Tussen schetsen van thans bekende composities, waaronder zijn eerste twee pianoconcerten, zijn eerste symfonie en meerdere
               pianosonates, staan ook schetsen van eerdere versies van bekende werken. Er zijn echter ook schetsen van onbekende oorsprong
               aangetroffen. Deze laatste categorie is dikwijls te fragmentarisch om in een groter verband te kunnen plaatsen. Sommige bevatten
               daarentegen dusdanig veel authentiek thematisch materiaal, aanwijzingen voor de vorm, omvang en bezetting van het geplande
               werk,  dat  het heel  verleidelijk is ze middels een  voltooiing  of reconstructie uit de vergetelheid  te  halen.  Om dit op  een
               muziekwetenschappelijk verantwoorde manier te doen moet er op zꞌn minst een fragmentarisch uitgewerkte pianopartij met hier en
               daar aanwijzingen voor blazers en strijkers aanwezig zijn, alsmede een eindstreep. Deze voorwaarden waren bij het adagio allemaal
               aanwezig.

               In de schets staat het grootste deel genoteerd op één enkele pagina. Deze toont een idee op twee balken met een aanduiding voor
               de gewenste orkestbezetting. Beethoven schreef bovenaan "adagio zum Concert aus A", waaruit blijkt dat hij het plan had een
               compleet pianoconcert te componeren, waarvan dit adagio het langzame deel zou vormen. Aangezien hij zijn ideeën voor dit tweede
               deel niet verder heeft uitgewerkt, is het niet vreemd dat gedachten voor een openingsdeel ontbreken. Het betreft een werk uit
               vermoedelijk 1789, een aantal jaar na het Pianoconcert in Es WoO 4 uit 1784, ten tijde van Beethovens werk aan het Pianoconcert
               No.2 in Bes Opus 19 dat hij in 1801 voltooide. Waarom Beethoven dit andere vroege concert niet heeft voltooid, blijft giswerk. Het
               materiaal toont zeker potentie. In de schets zitten enkele momenten die wat betreft harmonie en instrumentatie voor die tijd uiterst
               modern waren, typerend voor de onstuimige jonge Beethoven. Hij schetste het totale deel en noteerde zelfs de dubbele eindstreep
               en plaatste aanduidingen voor de instrumentatie.

               Wanneer Beethovens aanwijzingen voor de orkestbezetting bij de laatste maten van de schets geïnterpreteerd worden in relatie tot
               gebruikelijke bezetting in die tijd, kan met enige zekerheid, doch niet onomstotelijk, de bedoelde bezetting worden aangegeven: een
               fluit, twee hoboꞌs, twee fagotten, twee hoorns, eerste en tweede violen, altviolen en bassen, waarmee hij zeker bedoelde: celli en
               contrabassen. Het solo-instrument omschreef Beethoven als cembalo, maar waarschijnlijk met de toentertijd ꞌmoderneꞌ pianoforte in
               het achterhoofd.
               Van het eerste deel zijn, zoals genoemd, geen schetsen voorhanden, maar vergelijking met andere concerten van Beethoven uit
               dezelfde tijd leert ons dat hij hoogstwaarschijnlijk voor deze hoekdelen het orkest zou hebben voorzien van een tweede fluit, twee
               trompetten en pauken.
               Het gepuncteerde Lombardisch ritme aan het einde van het stuk doet vermoeden dat Beethoven in dit langzame deel ook pauken
               en trompetten wilde toepassen, min of meer in de stijl van Händel. In de langzame delen van de symfonieën horen we deze bezetting
               vaker, maar in de soloconcerten komen ze in de middendelen niet voor. Om die reden zijn ze in de reconstructie weggelaten.


               Opvallend is de voortekening met bes in de strijkers. Aangezien de overige instrumenten wel de goede voortekening met fis en cis
               hebben voor de bedoelde hoofdtoonsoort D, werd eerder wel aangenomen dat Beethoven zich vergist zou hebben. Deze stelling
               wordt hier met enige voorzichtigheid benaderd. Het is plausibel dat hij het voor zichzelf zo noteerde, als vooraankondiging van wat

               1  Unv 6 Hess 15, Bl. 586, Band 2. Numbering of unfinished works by Beethoven according to the new Thematisch- bibliographisches.
                  Kurt Dorfmüller, Norbert Gertsch and Julia Ronge, G. Henle Verlag, München, 2014
                  Concerto No.6 in D major for Pianoforte and Orchestra, reconstruction Cees Nieuwenhuizen Opus 83, Upstream Music UM 0023,
                  Alkmaar, The Netherlands, 2017
               2  Een handelaar in manuscripten


                                                                         V
   1   2   3   4   5   6   7   8   9   10   11