Page 9 - UM0027-Concerto in A major for piano and orchestra
P. 9
Ook de afzonderlijke partijen worden belangrijker en zo zien we in de concerten interessante solistische bijdragen voor blazers
ontstaan. De klassieke orkestbezetting van bijvoorbeeld het Pianoconcert No.2 in Bes Opus 19 met een fluit, twee hoboꞌs, twee
fagotten, twee hoorns en strijkers wordt in de latere concerten uitgebreid en omvat in het Pianoconcert No.3 in c Opus 37 en
Pianoconcert No.5 in Es Opus 73 twee fluiten, twee hoboꞌs, twee klarinetten, twee fagotten, twee hoorns, twee trompetten, pauken
en strijkers.
Opvallend is in dit verband dan ook dat het Rondo in A, naast de eerder genoemde thematische overeenkomsten met het Rondo in
11
C, ook qua orkestbezetting gelijk is aan het Pianoconcert No.1 in C Opus 15 . Het is dus heel goed mogelijk dat het Rondo in A een
fragmentarische voorstudie is voor het latere Rondo in C en dat het Adagio in D, dat vooraf gaat aan het Rondo in A, een voorstudie
is geweest voor het largo uit het Pianoconcert No.3 in c Opus 37.
In beide langzame delen is de orkestbezetting opvallend genoeg kleiner dan het rondo dat er op volgt. Beethoven gebruikt in het
largo uit het Pianoconcert No.3 in c Opus 37 alleen een fluit, twee fagotten, twee hoorns en strijkers en in het gereconstrueerde
Adagio in D een fluit, twee hoboꞌs, twee fagotten, twee hoorns en strijkers.
In het laatste deel van het Pianoconcert No.1 in C Opus 15 wordt de orkestbezetting weer uitgebreid met klarinetten, trompetten en
pauken, een uitbreiding die we ook terug zien in het Pianoconcert No.3 in c Opus 37.
Mijn vermoeden is dat ook het Rondo in A een dergelijke uitbreiding ten opzichte van het Adagio in D kent: een fluit, twee hoboꞌs,
twee klarinetten, twee fagotten, twee hoorns, twee trompetten, pauken en strijkers. Door het eerder genoemde probleem van de
accidentia en de niet aanwezige sleutelnotering, blijft het soms gissen naar het uiteindelijke resultaat. Aan de hand van
bovengenoemd voorbeeld kies ik echter voor de meest logische bezetting.
De schetsen van zowel het eerder genoemde Adagio in D als de schetsen die ik gebruikte voor het Rondo in A stammen allemaal uit
12
de periode 1789-1790. In dezelfde periode zijn ook de Preludes Opus 39 en de beide Cantates WoO 88 en 89 ontstaan.
13
Het blijft raadselachtig waarom de componist het ene werk wel en het andere niet voltooide. Had de componist te weinig inspiratie
voor grotere omvangrijke werken? Was er te weinig belangstelling, of waren er te weinig mogelijkheden voor uitvoering? We zullen
altijd blijven gissen naar het antwoord.
Zoals reeds vermeld, zijn er opvallende overeenkomsten tussen het Rondo in A uit 1789 en het rondo uit het Pianoconcert No.1 in C
Opus 15. De vroegste schetsen van dit eerste concert dateren uit 1793 en een eerste volledige partituur dateert van eind 1794 of
14
begin 1795. Beethoven speelde de eerste versie van dit concert vermoedelijk zelf op 29 maart en 18 december 1795. De vroege
schetsten die de componist uiteindelijk gebruikte voor het Pianoconcert No.1 in C Opus 15 kunnen dus heel goed gebaseerd zijn op
de iets eerdere schetsen, waardoor er veel overeenkomsten zijn tussen de themaꞌs. Het tweede lyrische thema uit het
gereconstrueerde rondo vertoont veel overeenkomsten met het openingsthema van het tweede deel van de Symfonie No.2 in D
15
Opus 36. De eerste schetsen van deze symfonie dateren van herfst 1800 tot ongeveer februari 1802.
Het kan dus mogelijk zijn dat Beethoven het materiaal heeft ontleend uit de schetsen die aanvankelijk voor andere werken bedoeld
waren. Beethoven greep ook vaak terug op veel vroegere schetsen. Zo voltooide hij het lied Der Kuβ pas in 1822, terwijl hij het
16
thema reeds in zijn schetsboeken schreef in 1798.
Beethoven is vanaf 1822 veel bezig geweest met zijn vroegere onuitgegeven werken. Zijn broer Johan wilde dat Ludwig deze werken
redigeerde om alsnog te worden gepubliceerd. Door verschillende gezondheidsproblemen en het relatief vroege overlijden is hier
echter weinig van terecht gekomen. Slechts enkele vroege werken zijn uiteindelijk nog in druk verschenen, waaronder een pianotrio
17
en een terzett.
Het is heel plausibel dat de meester ook de andere werken, waaronder het Concert in A, had voltooid als hij langer had geleefd. Hij
had immers grote plannen om ook nieuw werk te schrijven en was bezig met de Tiende Symfonie en andere fascinerende ideeën en
werken.
Dankzij de schetsboeken en zijn vele aantekeningen kunnen we ons toch nog een voorstelling maken van hoe een aantal werken
geklonken zouden kunnen hebben.
Cees Nieuwenhuizen, 2018
11 Het eerste gepubliceerde Pianoconcert No.1 in C Opus 15 is chronologisch het derde pianoconcert. Het Pianoconcert in Es WoO 4 uit 1782-
1783 is het eerste en het concert dat wij nu kennen als het tweede is reeds ontstaan in 1786-1792 maar later na een aantal revisies
verschenen in november-december 1801 als het Tweede Pianoconcert No.2 in Bes Opus 19. Dit leidt vaak tot verwarring.
12 Zwei Präludien durch alle Dur-Tonarten für Klavier oder Orgel Opus 39, 1789. Uitgegeven bij Hoffmeister & Kühnel, Leipzig, 1803
13 Kantate auf den Tod Kaiser Josephs II WoO 87, februari-juni 1790. Kantate auf die Erhebung Leopolds II zur Kaiserwürde WoO 88,
september-oktober 1790
14 1793, 1. und 3. Satz: D-BNu, Slg. Andreas Velten, Bl. 64. Übertragung: Johnson/Fischhof. 1793/Anfang 1794, 1. Satz: GB-Lbl, Add. Ms. 29801
(ꞌKafkaꞌ), Bl. 160r. Faksimile und Übertragung: Kerman/Kafka
15 De symfonie verscheen in druk als Opus 36 bij Bureau d’Arts et d’Industrie in maart 1804
16 Ariette (in A) nach einen Gedicht von Christian Felix Weiβe für Singstimme und Klavier Opus 128. Mainz, in der Grhzl: Hessischen
Hofmusikhandlung von B. Schott Söhne, 1825
17 O.a. Pianotrio in G Opus 121A in druk verschenen bij S.A. Steiner und Comp., 1824 en Tremate empi, tremate voor sopraan, tenor, bas en
orkest in Bes Opus 116 eveneens verschenen bij S.A. Steiner und Comp., 1826. Beide werken ontstonden in het begin van 1800.
VIII